Het onderzoek is uitgevoerd in de praktijk met vrijwillige medewerking van een hoveniersbedrijf in Veenendaal met zijn drie professionele chauffeurs. Drie leveranciers van de in Nederland meest toegepaste plantsoenmaaiers (Toro, Ransomes, John Deere) stelden vrijwillig een zelfrijdende maaimachine beschikbaar. Alle maaimachines waren van vergelijkbare grootte en vermogen en voorzien van drie dekken met roterende messen. Alle chauffeurs maaiden steeds dezelfde set van vijf plantsoenen in Veenendaal, per machine op een andere dag met een tussenruimte van 2-3 weken. Ook werd het aan- en afrijden naar en van de plantsoenen gemeten. Twee van de plantsoenen werden gemeten waarbij de chauffeur als opdracht had op zijn normale wijze te maaien. Bij twee andere kreeg de chauffeur de opdracht mee “gehaast” te maaien (alsof hij iets te weinig tijd had gekregen voor de opdracht). Het laatste plantsoen werd “beheerst” gemaaid (dus: de chauffeur kreeg meer dan genoeg tijd voor de opdracht). De metingen van trillingen werden op de stoelzitting en aan de stoelbasis in drie richtingen (X, dit is voor-achter; Y, opzij; Z, zijnde verticaal) uitgevoerd volgens ISO-2631-1: 1997 norm en online bewaard op een laptop. Verwerking van de gegevens gebeurde achteraf met behulp van de tevens continu geregistreerde rijsnelheidsgegevens (m.b.v. GPS) en camerabeelden vanaf de cabine. Effectiviteit van de stoeldemping werd bepaald als zogenaamde SEAT waarde. Als onderdeel van het juist schatten van de dagelijkse blootstelling is meerdere chauffeurs van plantsoenmaaiers gevraagd nauwkeurig een dagbesteding bij te houden in een voor dit doel ontworpen dagboekje. Dertien chauffeurs retourneerden één of meer dagboekje(s), waarvan de gegevens van 7 chauffeurs vanwege voldoende nauwkeurigheid bruikbaar waren. Het betrof in totaal 12 gehele werkdagen.